Natuur als
object van mimesis
H. van
Boxtel
filosoof
van Het Papegaaienmuseum
Imitatie
is de mens ingebakken.
Een kind
volgt de ouderen, met zijn tong en lippen, met zijn gedrag, met zijn ideeën
later, en legt zo, stamelend en stuntelend zijn weg af naar het volwassen-zijn,
met zijn voorbeelden voor zich uit, en wordt zo, al nabootsend en apend, een
volwassen mens.
De drang
tot imitatie verdwijnt niet met het bereiken van de volgroeide fase waarin het
verwekken van de volgende generatie tot de grootste opgave gerekend moet
worden.
Imitatie
behoort tot het wezen van de mens. Wij leven in rijtjes, wij wonen in files, en
voelen ons goed.
De
mensheid leeft in een systeem van imitatie, waarin het oorspronkelijke zonder
slag of stoot prijsgegeven wordt. Een vectoraal systeem, met uiteindelijk, als
resultante, een mens die zijn Goden volgt.
De
mensheid als totaal bezien wil aan de Goden gelijk zijn. Niet in braafheid,
niet in goedheid, nee, dat geloven we wel, in aanzien, en vooral, in macht. Wij
willen de macht van de Goden, en lijden ons leven naast onze schoenen. Wat
weten we veel, wat kunnen we een hoop.
Imitatie
is de mens ingebakken. Niet alleen in de hier gebruikte betekenis van het
woord, waarbij het begrip imitatie ingeperkt is tot het prijsgeven van het eigene opdat het andere gevolgd kan worden,
ook in de rijke betekenis van het woord het
volgen van het voorbeeld, en het corrigeren ervan wanneer het voorbeeld faalt
is zo oud als de bloeitijd van de Griekse wijsbegeerte, zo oud als Aristoteles
dus. Het is dan ook beter om voor de rijkere betekenis van het woord imitatie
het Griekse mimesis te gebruiken.
De mens
imiteert de mens, in alles, de menselijke cultuur is er een van verdubbeling,
herhaling en aanpassing, maar de mens leeft óók in een mimetische verhouding
tot de natuur. We kíjken naar de natuur, bestuderen haar, volgen haar en
verbeteren haar, op onze manier.
Vliegen,
wat van de vogels is, hebben we zo verbeterd dat we er niet moe van worden
wanneer we ons eraan overgeven, en dit in tegenstelling tot de vogels die toch
bij tijd en wijle op een tak moeten gaan zitten.
We kunnen
lieve honden fokken, muizen maken met een mensenoor op hun rug, we maken
gen-correcties en mooiere gezichten, lossen ziektes op, kunnen heel gezond eten
in het Westen, en: Caesar, niet
snuffelen..! beet de kwieke oude vrouw haar hond toe die, in de twintig
levensjaren aan zijn lijn, in zijn hond-zijn mores geleerd is, en bijna
voltooid is.
En als de
wereld ten onder dreigt te gaan aan vervuiling, lawaai en agressie, dan denken
we daar ook wel weer wat op te vinden.
Het
uiteindelijke doel van alles is de natuur overbodig te maken en te vervangen
door grote mensenzaken.
De
beeldende kunst kent, in haar verhouding tot de natuur, niet dit verlangen van
overheersen. Zij wil, in bepaalde tijden, en vanuit een bepaalde visie, slechts
afbeelding zijn en deze visie tonen.
De natuur
als object van mimesis
De natuur
heeft de hele geschiedenis van de mensheid model gestaan voor haar beeldende
kunst. Handafdrukken, mammoeten en oerstieren in de grotten,
vruchtbaarheidbeeldjes, de kunst van het Oude Egypte.
De
sculptuur van de Oude Grieken laat op leven na echte lichamen zien. De lichamen
zijn echter niet één op één gekopieerd naar het leven. Het gaat hier niet over
imitatie, in de zin van nabootsing, maar over mimesis: het is volstrekt
ondenkbaar dat het Oude Griekenland, ten tijde van de bloeitijd van haar
sculptuur, bevolkt is geweest met dergelijke prachtlichamen. De mensen zullen
gemiddeld gesproken minder corpulent zijn geweest dan wij thans, maar verder
vast en zeker even lelijk als wij nu. Daar is door de meesters veel aan
verbeterd, aan die wonderen van sculptuur...
Deze
werken zijn dus niet zonder meer realistisch te noemen. Het object van deze
sculpturen, het menselijk lichaam, is vervolmaakt, geheel in de lijn van de
natuur, in die zin geïdealiseerd, en er wordt veeleer een idee van een mens gevisualiseerd dan een specifiek individu, of
mogelijk individu.
Over de
schilderkunst van de Oude Grieken is weinig bekend, op wat sterke verhalen na -
een vogel die naar binnen vliegen wil, door een geschilderd raam - maar zal
soortgelijk zijn geweest.
Daarnaast
heeft de Griekse cultuur een aantal wijsgerige kunsttheorieën met betrekking
tot het begrip mimesis voortgebracht die minstens evenveel invloed gehad hebben
op de gang van de geschiedenis als de Griekse beeldende kunst. En dan dienen
natuurlijke Plato en Aristoteles genoemd te worden.
In de
Middeleeuwen is de positie van de beeldende kunst anders komen te liggen. Wat
wij nu in de Middeleeuwse kunst herkennen als vrije kunst, schilderkunst,
beeldhouwkunst, was voor de maker ervan, de artifex toegepaste kunst. Design.
Het werk stond ten dienste van een groter geheel waarvan het deel uitmaakte. De
beeldende kunst had haar specifieke taak in de religieuze orde die doen en
laten tot in de kleinste uithoeken doordrong.
De
gedachte dat het perspectief - schijnbaar een van de belangrijkste instrumenten
om zich imitatief of mimetische tot de werkelijkheid te kunnen verhouden -
uitgevonden is in de vroege Renaissance is een onzalige: de Middeleeuwse
cultuur had een ander perspectief, het Goddelijke, of immanente perspectief, en
het aards perspectief is ondergeschikt aan deze blik naar boven.
Als hier
sprake is van imitatie of mimesis is dat in de Platoonse zin[1], en niet
de Aristotelische.
Vroege
tekenen voor een hernieuwde aandacht voor concrete natuur in de Westerse
cultuur vinden we, in de dertiende eeuw, bij Albertus Magnus, die in een van
zijn tractaten melding maakt van een mus die hij, terwijl hij zit te werken,
rond ziet huppen, en dat is overduidelijk geen symbolische mus. Het beestje
wordt in zijn individualiteit genoten en beschreven.
In het
werk van de Vlaamse Primitieven, in de late Middeleeuwen in de Zuidelijke
Nederlanden, ziet men een andere vorm van mimesis gestalte krijgen.
Jan van
Eyck, mogelijk het scherpste blote oog ooit, toont in zijn werken een grote en
diepgaande aandacht voor de natuur en de concrete werkelijkheid.
Wanneer we
de Van Der Paele-Madonna bekijken zien we dat Van Der Paele - de opdrachtgever,
geknield naast de Madonna die op een troon gezeten is met de jonge Christus,
die een papegaai vasthoudt, op schoot - een hoofd heeft dat naar alle
waarschijnlijkheid wel een hele sterke gelijkenis moet hebben gehad met dat van
de echte, levende Van Der Paele. Hier is niet veel aan geïdealiseerd, en het
vertoont, qua vorm, nauwe verwantschap met een goed uitgevallen aardappel. Hij
heeft grote, ruwe handen, vuile nagels, en zijn ogen zijn ook niet best,
getuige het brilletje dat hij vasthoudt. Geleerden hebben zelfs de mate van de
afwijking van zijn beide ogen kunnen uitrekenen.
Hier is
dus overduidelijk sprake van tenminste imitatie. Daarnaast echter blijkt, dat
alles wat van Eyck geschilderd heeft in een symbolische orde staat die de
Goddelijke almacht en goedheid verbeeldt. Zo duiden de vuile nagels
bijvoorbeeld op het feit dat de drager ervan niet te beroerd is om de handen
uit de mouwen te steken, en dat hij dus niet alleen maar de hele dag in een
boek zit te kijken: hij is een arbeider in Gods schepping.
Deze
tendens, het opnemen van profane elementen, is in min of meerdere mate bij alle
Vlaamse Primitieven waar te nemen, aandacht, uiteindelijk, voor het aardse,
zintuiglijke perspectief en de dingen die daarin verschijnen.
Maar:
niets is wat het is. Het is méér, en ook iets anders. Het vervult in zijn
alledaagsheid ook een rol in het verhaal dat als van hogere orde wordt gezien.
De
alledaagsheid, waarbij uiteraard de natuur inbegrepen is, wordt hier gebruikt
als symbolisch systeem, met het doel de dingen de lof te doen zingen van de
Schepper, en ons een weg voorhouden naar de Gelukzaligheid. Er heerst een
onzichtbare werkelijkheid in deze werken die stelt dat er maar één kunstenaar
is, en dat is De Schepper zelf.
In Italië
is, ongeveer ten tijde van de Vlaamse Primitieven, het wiskundig perspectief
ontwikkeld. Een technisch hulpmiddel om de wereld natuurgetrouwer af te
beelden, en dus ook imitatie en mimesis, met name in de schilderkunst, op een
andere wijze tot uitdrukking te kunnen brengen.
Meer en
meer komen de symbolische hulpmiddelen, noodzakelijk om de hogere, Goddelijke
orde zichtbaar uit te drukken, in de weg te staan in het verlangen de wereld af
te beelden zoals zij aan onze uitwendige zintuigen verschijnt.
Zo krijgt
Leonardo aan het einde van de vijftiende eeuw problemen met een opdrachtgever
omdat hij weigert de Madonna, Christus en Johannes de doper, in zijn Madonna van de rotsen, van aureolen te
voorzien. Hij werd voor het gerecht gedaagd en verplicht de aureolen toe te
voegen, alsook een staf aan babykleuter Johannes. Wat hij uiteraard niet deed.
Hij kopieerde het werk, en in de kopie, die op de dag van vandaag tot de
collectie van het Louvre behoort, konden ze het krijgen zoals ze vonden dat het
moest.
Naast de
zuivering van de zichtbare werkelijkheid van symbolische objecten, is in de
werken van Leonardo veel waar te nemen, en na te lezen, wat de mimesis betreft.
Leonardo
werkt vanuit een soort twee-puntsperspecftief, om de eenvoudige reden dat wij
twee ogen hebben, die iets uit elkaar
staan. Daardoor nemen wij de objecten van de werkelijkheid vagelijk onscherp
waar: onze ogen nemen, omdat ze niet van één punt uit kijken, ook iets van de
achterkant van het object waar, en dit vormt de basis voor Leonardo’s sfumato. De fluwelige contour, het
lichtelijk onscherpe, wat een verdere vervolmaking is, zij het unieke, van de
mimesis.
Willem
Kalf, 17e eeuws genreschilder uit de Republiek der Lage Landen[2], is de
schilder van de pronkstillevens: nooit eerder, noch later, is het licht zo
fraai gevat als hier. De glazen wijn, de bekers en het voedsel, de druiven en
de pruimen, zijn wonderbaarlijk volmaakt weergegeven, in de luister van hun
kleuren, oppervlakte, huid, specifieke glans, en ogenschijnlijk zelfs smakelijkheid.
Nooit eerder was er iets zo echt.
En conform
de aard van de maaltijd: deze is geen lang leven beschoren, en hier wordt dus
bij uitstek de tijdelijkheid van het bestaan uitgedrukt. Maar als hier érgens
de tijdelijkheid, de sterfelijkheid, de vanitas
uitgedrukt wordt, dan is het wel in de behandeling van het licht. Niets is zo
tijdelijk als het verschijnen van de dingen in het permanent wisselend licht.
Eén enkel moment kan slechts getoond worden, als in de fotografie, 1/250e van
een seconde, het moment van het knipperen van het ooglid. Zo kort is het leven
van de mens, en het licht bij Kalf kan gezien worden als de ultieme vanitas,
omvattender dan welke schedel dan ook.
De
computer
De
geschiedenis de geschiedenis latend - er bestaat overigens geen oude kunst,
alleen goede kunst en slechte kunst en slechte kunst is geen kunst[3] - : de
computer en de bijhorende programmatuur en hulpmiddelen, is een andere stap in
de ontwikkeling van beelden.
Het
bijzondere daarvan is, in verhouding tot kwast, zilverstift of potlood, dat er
een cumulatief aspect in zijn
mogelijkheden besloten zit, wat verder niets zegt over de kwaliteit van het
voortgebrachte beeld. De mogelijkheden van computer en bijhorende zaken worden
voortdurend verder ontwikkeld. Bestaande mogelijkheden worden verbeterd,
verfijnd en uitgebreid. Een kwast of potlood bevat niets aan mogelijkheden van
eerdere gebruikers, en is in die zin ‘geheugenloos’, tabula rasa. Alles, maar dan ook alles, moet door de gebruiker
ervan met eigen handen ontwikkeld worden.
De
computer en zijn programmatuur kent een groot aantal vooraf ingeprogrammeerde
mogelijkheden, die weliswaar mogelijkheden zijn, maar tevens gestandariseerde
mogelijkheden. De kunstenaar die de computer gebruikt zal dus deels zijn
eigenheid, mocht hij daar belang aan hechten, dienen te bevechten op de
mogelijkheden die de computer op voorhand biedt.
Er kan,
kort gezegd, nog heel wat gemimeesd worden, in welke vorm van beeldende kunst
dan ook, en met welke middelen dan ook. Centraal blijft eeuwig staan: de
kwaliteit van het beeld, niet de moderniteit van de middelen, ook al denkt het
kopend publiek daar somtijds anders over.
De
kwaliteit van het beeld, de poëzie van het beeld, en uiteindelijk ook niet de
overeenstemming met wat de ogen in de werelijkheid te zien krijgen. Want dat
zien we al. Essentieel zijn de toevoegingen, aanpassingen, correcties,
afwijkingen, vertalingen, hervattingen, vergissingen, slordigheden,
vervormingen, stupiditeiten, naïviteit, vertekeningen, wreedheden, gekte,
mislukkingen, vooringenomenheid, jaloezie, schunnigheden, hebbelijkheden,
kneuteriheid, zelfvernedering, bescheidenheid, dronkenschap, idioterie,
verwondering, onbescheidenheid, lompheid, onverdraagzaamheid, eenzaamheid,
herhalingen, onverschilligheid, dwaasheid, vaagheid, onduidelijkheid,
overbodigheden, eigenwijsheid, geleerdheid, kinderachtigheid, inzicht,
overdrijvingen, wansmaak, tegenspraak, kwaadheid, bezetenheid,
sentimentaliteit, protserigheid, ijdelheid, betweterigheid, radeloosheid,
onvermogen, hulpeloosheid, beperktheid, wanhoop, vreugde, tragiek, en wat al
niet, mijn God, essentieel is de menselijkheid...
Met de
kwast of met de computer, de kwaliteit van het kijken en weten van de kunstenaar blijft altijd het punt van
waaruit het beeld vertrekt.
En de computer
zal zich blijven ontwikkelen, en steeds meer van de reeds bestaande
voortbrengselen ervan zullen, bij het verschijnen van nieuwe modellen,
programma’s en andere mogelijkheden, als primitief verschijnen.
Nooit zal
het klaar zijn, deze machine, dit kunstmatige geheugen. Deze
perfecte
machine, wellicht. Maar houdt in het hoofd: de mens is maar een mens, en de
natuur is wat zij is.
[1]
Plato,
Republiek, boek X, geparafraseerd: De wereld is een afspiegeling van de
ideeënwereld, die onveranderlijk, noodzakelijk en eeuwig is. De wereld waarin
wij leven is een verre van volmaakte kopie. De volmaakte boom bestaat alleen in
de ideeënwereld, ondanks de oneindige vele verschijningsvormen die de boom in
onze wereld aanneemt. Onze wereld is, in bepaalde zin, een imitatie van de
hogere ideeënwereld.
Wanneer een kunstenaar zijn
nabootsing richt op onze leefwereld, levert hij dus in het beste geval een
imitatie van een imitatie af. Hij brengt illusie voort.
Een kunstenaar dient zijn
kunstzinnige imitatie te richten op de ideeënwereld, niet op de zichtbare
wereld, en hier verschijnt de Platoonse mimesis.
[2] En hier
slechts als vertegenwoordiger opgevoerd van een groep schilders die in de 17e
eeuw actief waren, en tot de allergrootsten gerekend worden. Een Van Eyck-achtige
mimesis staat centraal in hun werk: naast het afbeelden van de alledaagsheid,
verschijnt tevens een symbolische wereld die de ondeugden van de mens stelt, en
deze, in min of meerdere mate, veroordeelt.